Parijs, 1899. President Félix Faure is zojuist overleden in de armen van zijn maîtresse, Marguerite Steinheil. Nu de Republiek op ontploffen staat, keert prefect Lépine terug in dienst.

Courtesande Meg gaat spioneren voor Puybaraud en moet infiltreren bij de familie Guérin, die achter de antisemitische liga zit. Ondertussen arriveert Lepine om de leiding van de Parijse politie op zich te nemen.

Jouin is verliefd geworden op een jonge vrouw, Jeanne Chauvin, die gediplomeerd advocaat is maar vanwege haar geslacht haar beroep niet kan uitoefenen. In plaats daarvan werkt ze bij Maitre Weidmann in de Joodse wijk La Villette.

In de dagen voor het nieuwe proces tegen Dreyfus lopen de spanningen in de straten van Parijs hoog op. Jouin neemt een gok en breekt een belofte aan Jeanne, en Lepine toont publiekelijk zijn autoriteit.

Meg is gevallen voor Gabriel Sabran, een inlichtingenofficier van het leger. Het is dezelfde officier die Jouin achtervolgt in het onderzoek naar de moord op Josephine Berger. Puybaraud krijgt een direct bevel van de Minister van Binnenlandse Zaken.

Wanneer Meg Steinheil wordt ontvoerd, vraagt haar man Fiersi om hulp. Lepine en Cochefert worden op de hoogte gebracht van Puybarauds dubbele aanpak wanneer de leiders van de anti-semietenbonden worden gewaarschuwd voor politie-invallen.

De spanningen lopen hoog op aan de Rue Chabrol. Omsingeld door de politie, wordt Guérin beschermd door de slagers van La Villette. Hij wacht tot Lépine en zijn mannen in de val open, zodat hij met zijn bondgenoten de macht kan grijpen.

Guerin en zijn mannen houden zich schuil in hun hoofdkwartier. Door het gure weer worden hun aanhangers op straat uiteengedreven. Fiersi wordt gepakt door Puybarauds mannen en wordt overgehaald om een laatste opdracht voor zijn baas uit te voeren.