In 1327 wordt een Franciscaner monnik, William van Baskerville, gevraagd de ongelukkige dood van een monnik te onderzoeken die van de borstwering van de abdij is gevallen of geduwd.

Na een tweede sterfgeval in de abdij, is William vastbesloten om een ​​weg naar de bibliotheek te vinden die als verboden terrein wordt beschouwd. Adso wordt afgeleid door de aanwezigheid van het mysterieuze Occitaanse meisje.

Nadat hij in de bibliotheek is aangevallen, vraagt ​​Adso aan Malachia, de bibliothecaris, om een ​​boek over de ketter Fra Dolcino. De grootinquisiteur maakt gestage en meedogenloze vorderingen richting de abdij.

De pauselijke afgevaardigden komen met het nieuws dat de grootinquisiteur onderweg is naar de abdij. Bij het onderzoeken van het lichaam van Berenger ontdekt William overeenkomsten met de dood van Venanzio.

Anna komt aan bij de abdij en vraagt ​​Remigio om de brieven van haar vader, maar Remigio wordt gevonden op de plaats van weer een moord en wordt ondervraagd door de grootinquisiteur.

Remigio wordt voor Bernard Gui gebracht, die probeert een bekentenis af te dwingen. William is bezorgd dat Bernard probeert de Franciscaanse Orde te betrekken bij de ketterse misdaden.

Adso vraagt ​​William om hulp om het Occitaanse meisje te redden van de verbranding als heks. Bernard lijkt zich geen zorgen te maken dat de dood van Malachia heeft plaatsgevonden ondanks dat hij Remigio in hechtenis had.